Niet kerende grondbewerking: voordelen groter dan de nadelen
Brian Salomé heeft inmiddels tien jaar ervaring met niet kerende grondbewerking (NKG). Het blijft een leerproces, maar terug naar de ploeg is geen optie. De voordelen van NKG winnen het van de nadelen.
Betere vochtvoorziening
Al tien jaar geleden startte Brian Salomé in het Zeeuws Vlaamse IJzendijke op een deel van zijn bedrijf met NKG en de afgelopen zes jaar werd op het hele bedrijf de ploeg niet meer ingezet. De zeeklei varieert van licht tot middelzwaar. Zeker de laatste jaren waren de warme en droge zomers in Zeeuws Vlaanderen (en ook bij Salomé) een flinke aanslag op de vochtvoorziening van de gewassen. Zonder beregenen, dat in Zeeuws Vlaanderen maar beperkt mogelijk is, stonden de opbrengsten in de regio flink onder druk en waren vooral uien vaak een mislukking. NKG heeft bij Salomé bijgedragen aan een betere vochtvoorziening, Dat was al vanaf het begin heel duidelijk in de aardappelen. Daar ging door een betere vochtvoorziening de opbrengst vergeleken met ploegen 5-6 ton per hectare omhoog. Een ander effect van NKG dat ook al meteen opviel, is de betere draagkracht van de grond. De ondergrond is gewoon wat steviger. Dat bleek ook het afgelopen najaar bij de bietenoogst. Ook rond IJzendijke was het na oktober erg nat, maar ondanks de nattigheid reed de rooier in december geen diepere sporen dan in september toen de grond nog redelijk droog was. In december was het inmiddels wel zo nat dat Brian niet meer met de kipper het land op wilde. Met de bunkerrooier zijn die allemaal op de kopakker geladen om het land zoveel mogelijk te ontzien.
Minder wateroverlast
Wateroverlast bij overvloedige regen was bij Salomé nooit hét grote probleem, maar enkele percelen of delen van percelen waren wel wat gevoelig voor plasvorming. Met NKG is dat verbeterd. Ondanks dat de ondergrond steviger is, is die ook beter water doorlatend. De poriënstructuur blijkt zowel gunstig voor de vochtvoorziening tijdens droogte als voor drainage tijdens nattigheid. NKG is geen wondermiddel vertelt Brian, maar de waterhuishouding is wel verbeterd. Op de percelen die gevoelig zijn voor wateroverlast kan na overvloedige regen nog best een keer een plas ontstaan, maar dat gebeurt nu minder snel dan toen nog werd geploegd. Het bodemleven speelt daar een grote rol in, en dat is weer een samenspel met de groenbemesters die in het NKG-systeem zoveel mogelijk worden geteeld en de winter over blijven staan. Waarbij Salomé aantekent dat de regelgeving vanuit de overheid het niet makkelijker maakt om dat landbouwkundig optimaal te doen. Voorbeeld: soms zou je de groenbemester eerder kort willen maken en hoe groen is groen?
Facelia mooi gewas
Bij NKG zijn groenbemesters onmisbaar om slempvorming tegen te gaan en voeden ook het bodemleven. Groenbemesters is een verzamelnaam. Daar is heel wat in te kiezen en door de ervaring wijzer geworden, wordt daar nu ook een duidelijke keuze in gemaakt. De keuze hangt vooral af van het tijdstip van zaaien en is meer gebaseerd op wat de groenbemester ondergronds doet dan op het vormen van bovengrondse massa. Een grote bovengrondse massa houdt in het voorjaar de grond langer vochtig en kan het extra lastig maken om een goed zaaibed te maken. Facelia vindt Brian een mooi gewas om in de mengsels te hebben. Niet te veel bovengrondse massa, maar wel veel ondergrondse structuur. Bladrammenas bevalt hem minder. In het voorjaar met zaaien en poten vaak toch teveel last van de wortels of zelfs knollen die een bladrammenas kan vormen.
NKG in de uien
In de uien zijn vorig jaar proeven aangelegd. Een herhaling van de proeven van teeltseizoen 2021. Vanuit NPPL wordt dat begeleid door WUR-onderzoeker Thierry Stokkermans. Het gaat om drie varianten van NKG: A: stoppelbewerking met woeler en groenbemester zaaien in één werkgang, B: stoppelbewerking met achterwege laten van groenbemester, C: groenbemester in de stoppel zaaien met een vastegrondzaaimachine, een met uit Frankrijk afkomstige, zogenoemde BARTSEM tanden aan een Kongskilde Vibroflex cultivator (rijenafstand 22 centimeter). In teeltseizoen 2021 gaf object C 10 ton uien per hectare meer dan object A. 50 ton per hectare tegenover 40 ton per hectare. Met een proef in één teeltseizoen is het nog te vroeg voor harde conclusies. Omstandigheden kunnen per jaar immers sterk verschillen waardoor het resultaat van methoden ook kan verschillen. Maar de indicatie dat grondbewerking grote invloed kan hebben op de opbrengst, was duidelijk. In teeltseizoen 2022 zijn geen proeven gedaan. Seizoen 2023 zijn de uien met fertigatie geteeld, dat was in 2021 nog niet het geval. De aangelegde proeven gaven opmerkelijke resultaten: in seizoen 2021 was er geen waarneembaar verschil in opkomst van de uien. Het plantenaantal lag rond 850.000 per hectare. In 2023 werden grote verschillen gevonden: Object A gemiddeld 582.000 planten per hectare, object B 691.000 per hectare en object C het laagste met 476.000 planten per hectare. Dat het achterwege laten van groenbemesters een betere opkomst heeft gegeven, is mogelijk te verklaren door het fenomeen dat gewasresten in de zaaivoor negatief kunnen zijn voor de opkomst. Minder planten per hectare dan gewenst betekent in principe ook minder opbrengst, maar zeker bij uien doet zich het fenomeen voor dat die aanmerkelijk grover kunnen groeien naarmate het plantaantal kleiner wordt. Daar is een compensatie in kilo opbrengst door te verwachten. Opbrengst van de drie objecten Objecten A en B (van 68,8 en 68,1 ton per hectare) hebben een vergelijkbare opbrengst. Object C gaf met 60 ton per hectare de laagste opbrengst. Omdat daar ook het plantenaantal het kleinst was dient zich de vraag aan hoe dat zou zijn geweest wanneer de opkomst vergelijkbaar met object A zou zijn geweest. Kijkend naar de individuele veldjes waar de proef uit is opgebouwd en dat waren 16 herhalingen van A, B en C dan blijkt dat bij de veldjes waar het plantenaantal boven 600.000 per hectare was, de opbrengst bij object C het hoogste was: object A 79,4 ton per hectare, B 70,1 ton per hectare en C 87 ton per hectare. WUR onderzoeker Stokkermans verklaart de gevonden verschillen op de veldjes met meer dan 600.000 planten door twee fenomenen: groenbemester stimuleert het bodemleven waardoor dat mogelijk de opbrengst verhoogt (vergelijking A en B). Maar behalve dat uien ‘samenwerken’ met het bodemleven, is er ook een symbiose met schimmels van de groep Mycorrhiza . Schimmeldraden worden door grondbewerking verbroken en dat is mogelijk de verklaring dat bij de veldjes met meer dan 600.000 planten per hectare object C toch de hoogste opbrengst gaf. Niet alle vragen beantwoord Maar ook na seizoen 2023 zijn nog niet alle vragen beantwoord, maar zijn er wel vermoedens ontstaan in welke richting verder moet worden gezocht. Wat de invloed van gewasresten op de opkomst betreft voorziet Stokkermans mogelijkheden in het verbeteren van de zaaitechniek. Salomé gaat voor het tweede jaar uien telen op verhoogde 75 centimeter bedden (platte ruggen effectief 40 centimeter breed). De tweedejaars plantuien worden ook zo geplant in bedden die op 1,50 meter al zijn voorbereid, voor de zaaiuien is inmiddels de frees voor 75 centimeter aangepast.
Door op “Plaats reactie” te klikken ga ik akkoord met
de gebruikersvoorwaarden en de Privacy Policy.